Zes gedichten
(Vertaling Willem van Toorn Hans van Eijk In de Bonnefant, 2003,
met zes zeefdrukken van Jan Hendrix)
www.bonnefantpress.com.mk/inprint_mak.asp


Paolo Ruffilli (1949) publiceerde een aantal gedichtenbundels, waaronder Piccola colazione (Het ontbijt, 1987, American Poetry Prize); Diario di Normandia (Normandisch Dagboek, 1990, Premio Montale); Camera oscura (Donkere kamer, 1992); Nuvole (Wolken, 1995) en La gioia e il lutto (Het geluk en de rouw, 2001). Verder publiceerde hij o.a. Vita di Ippolito Nievo (1991, Premio Europeo), Vita, amori e meraviglie del signor Carlo Goldoni (1993). Hij bezorgde de uitgave van o.a. de Operette morali van Leopardi, van de Italiaanse vertaling van Sternes Sentimental Journey en van een bloemlezing Scrittori garibaldini. Hij is zelf een gezien vertaler uit het Engels, onder meer van Gibran en van de Engelse Metaphysical Poets.

IN HET VERTREK

Dan, ten langen leste,
zet ik mij in beweging
ondanks de sterke
neiging te blijven
binnen het nabije
dat mij bekend is.
Maar daar staat tegenover
dat ik enkel vertrek
om terug te kunnen komen.
Ik weet zelf ook niet
wat er zo waar is
en zo overtuigend
in deze gedachte…
een sterke intuïtie
een zesde zintuig
dat mij drijft,
het beslissend besef
van een paradoxale
ontdekking: dat je jezelf
eerst kwijt moet raken
om jezelf waarlijk
weer te vinden.


TUNNEL

En dan plotseling
diep in de tunnel
die nooit meer ophoudt,
in de dode lucht
die krast in de keel.
Al die vroegere tochten
hier doorheen.
En toch, nee, het heeft geen
zin me er één
te herinneren, te verwachten.
Ik klop op de wand
en dan dringt tot mij door
tijdens de blinde en eendere
doortocht mijn spiegelbeeld,
wat er nog rest
van wat is geweest,
alsof ik diep in mijn geest
en tegen alles wat ik wil
nu iemand anders zou zijn..

 

REIS

Ik zal voelen wat ik heb gevoeld
alle keren eender
en nooit is het een koel
abstract ervaren geweest
maar steeds een duidelijk teken
op mijn huid gezet, een lijfelijk
krassen in mijn vel
een aanval, een pijnlijk
kerven in mijn vlees,
een deeltje weggesneden
en volledig verdwenen,
een vezel weggeschraapt
op een exacte plek
een miniem ontbreken.
Het zij zo, ook ik ben
nu eenmaal die ik ben…
maar wat zeker is:
dat ik bij ieder vertrek
aan den lijve voel hoe weggaan
al iets van doodgaan is.

 


NERGENS VANDAAN

Hoeveel malen
ben ik niet weggegaan
nog vóór de dageraad of
diep in de nacht
en hoe vaak, mijns ondanks,
in boosheid en onmacht
al met mijn hoofd
op de drempel van de terugkomst.
Kon je ze in lagen
op elkaar leggen
al die wegen,
al die bestemmingen
blad na blad
wat een lange keten
van totale stuurloosheid
wat een monsterlijk ontwerp
van nabijheid en afstand
zou dat betekenen
opgeteld op de kaart…
de bevestiging was het
van een vonnis dat zegt
dat je nooit zult rusten
en toch steeds moet zien
hoe je nooit een handbreedte
verder komt op je weg,
dat je steeds meer weggaat
en je steeds minder bevindt
en nooit ergens aankomt
nergens vandaan.

 

LIEFDE

Zo word ik, onverwachts,
door mijzelf in de spiegel betrapt
omarmd tot benauwde onmacht
terwijl ik mij voorbij
mijn eigen ik projekteer:
een verkrampt begeren
en vernietigen van de ander
dat eenzijn wil imiteren. Maar
wat de illusie, de dromen
van volmaakter samenkomen
breekt is juist het harde ding
dat hier middenin
als een vreemd lichaam
tussen ons in komt staan
en zo een einde maakt aan
zijn eigen mededeling.


VERLANGEN

Ik denk aan mij
die met mijn hand het gewillige
en voor iedere aanval
openliggende lichaam
streel en luister intussen
uitgestrekt op het vochtig
bonzen van je hart,
naar de stem die knarst
en die knerpt het woord:
'liefde'.
Ik denk aan mij die
zachtjes elke
spleet en uitstulping
zichtbaar en verscholen
van jou telt, aan mij
die als een jachthond
laag langs de grond
snuffelt en jaagt
om eindelijk eens
levend te vangen
de oorzaak van
zoveel verlangen.


BESTEMMING

In dat verre geruis
is het, diep in het hart,
dat iedereen herkent
wat zijn bestemming is.
De meest verboden droom:
idee van oneindigheid
zelfs in de dagelijksheid
door de liefde als gave
van het lot achtergelaten
aan onze lichamen.
Veroverd en ingesloten
zijn smaak om onaangetast
in ons te bewaren,
onttrokken aan de leegte
langdurig tussen de dijen
vastgehouden, tevergeefs,
net als water
dat toch weer wegsijpelt
uit je hand.

OP JE HALS

De lichte boog van je hals
als je een woord uitspreekt,
de schaduw op je borst en
de scherpe vorm van de hand
die opkruipt langs je flank,
die vleesgeworden blankheid
bijna onzichtbaar
in een waaier van
ragfijne huidstriemen.
Lijnen, maar minieme,
punten verbonden tot een segment:
vorm kleur consistent.
Alleen het detail
maakt, als je object
wordt en precieze plek,
voor onze zintuigen
tastbaar aanwezig
en niet meer abstract
en ook niet vervagend
of uitgeblust en ijdel,
het instinct je tegen de tijd
te verzetten met wat in je is,
en even te doen alsof
de wereld eeuwig is
voordat het spoor toch
onder je hand wegglijdt
in de diepte verdwijnt.

 

VIA DE NEUS

Ik zag hoe je mij in mijn droom
hard tegemoet kwam lopen
verrast en opgetogen
dat je mij terug had gevonden,
en ook ik was gelukkig
al voelde ik mij ook
doordrongen van het bedrog
en wist ik dat de vervoering
vooral de mijne was.
En diep in het kristal
van mijn visioen
was het via mijn neus
dat ik het eerst weer wist
dat ik je heb gekust
tegen een gele muur
en dat ik het meest je geur
in mijn armen hield.
Ik werd wakker in ademnood
bezeten door verlangen
dat de hele lange
dag in mij bleef branden,
maar dat ik niet wilde doven
gelukzalig als ik mij voelde
kokend in die oven.


LEVEN

Het ontvlammen en
het uitdoven
(bij toeval?) van het leven
het lichtende spoor
het kielzog dat achterlaat
alles wat was
al of niet liefgehad
hoe dan ook onbekend
de vreugde en de rouw:
alles verzwonden
in de blinde vaas
in de armen van het donker.
Het verdorde spoor
van alle dingen
dat ondertussen
toch weer opbloeit.
De schaduw en de geur
niet eens meer de kleur
de gedachte gedachte
aan de roos.


Bezetenheid

Je roept mij aan
en daagt mij uit
met de bezetenheid
van je huid
je wil dat ik je neem
en, sterker nog,
dat ik je overweldig.
Dat vraag je mij
zonder een woord,
het behaagt je als ik het doe
zoals jij vindt dat het hoort
en ik doe het graag zo
dat ik voor jou
elk verlangen bevredig,
omdat ik van je hou
en wij weerloos zijn,
en bij elkander
alles mogen gebruiken,
tongen en handen
en tanden:
lichamen stilgemaakt
lichamen ineengeraakt.

 


Handen

Alles kunnen handen
uitspreken en doen:
je geniet als ik je beroer
en ik laat mij in jou vallen
als ik je enkel aanraak,
ik klamp mij vast aan je flanken
om je diep van binnen
door elkaar te schudden
en voel als ik jou vasthoud
hoeveel meer ikzelf
door jou word vastgehouden:
hoe meer ik word behouden
hoe meer ik verloren ga.
En ik ga je niet slechts
door je mond of je ogen
binnen, en door je neus,
ook mijn zweet dringt in jou
en zo ben ik in je bloed.
Wij zijn uiteengereten
en in elkaar opgegaan
om zo, hoe ook gespleten,
gelukzaliger te bestaan.


Koningin

Jij bent volmaakt
zoals je andere helft bent
zonder dat je tussen ons
de scheidslijn ervaart
een en andermaal
een en ondeelbaar
hier en ook daar,
de ware heerseres
van de situatie,
zoals jij mij wenst
los te maken voor
je totale vervulling
door mijn dienstbare
en verliefde staat
en, als een koningin,
heb je daar altijd
gebruik van gemaakt
en ik, om jou te bezitten,
heb het aanvaard.

De stormen van het hart

Je wilt en wilt niet
even snel na elkaar
als het woordloze
open en dicht
knipperen van je ogen.
Nauwelijks kun je
afstand bewaren,
je eigen meesteres zijn,
je levert je uit
met haar en huid
door mij aan te raken.
Maar je klaagt
zodra de spijt toeslaat
om wat je ondergaat.
Je buigt in de zware
stormen van je hart
en elke keer weer
straf je mij daarvoor.
Als je ver weg bent
zwijg je en wil je
mij verdrinken in stilte,
zodra je mij weerziet
vraag je vergiffenis
maar drukt mij op het hart
hoe diep de smart
is van moeten liegen
om mij weer te zien.
En dat zeg je tegen mij
die moet stelen en bedriegen
om jou te bezitten.

 


Ontwaken

Ik houd het oog op de wereld
die nog altijd draait
nu het dag is geworden
achter de plooi
van jouw gezicht
dat slaapt volkomen
behalve de adem
die blijft stromen
door je neus
achter de glimlach
die je rest uit je dromen.
De vreugde van de minnaar
is in de verkorene
om wat hij is,
zeker nu hij, in statu
nascendi, op het punt
staat van wording maar nooit
echt wordt geboren.

 


De deur

Je zult je er nooit
bewust van zijn dat
hoe meer ik duw
om binnen te komen
en hoe meer
ik jou open maak,
en dat als ik jou open
alsof je mijn eigen
deur zou wezen,
jij in mij komt gegleden
op hetzelfde punt
waar ik mij binnen
in jou bevind.
En jou binnen mij
hebben betekent
dat ik mij levend
terugvind in het middel-
punt, ongeschonden,
op de kruisende wegen
van de tegendelen.


Vertaling: Willem van Toorn



  Paolo Ruffilli Mail: ruffillipoetry@gmail.com